Veel schoolgebouwen in Indonesië zetten je op een verkeerd been. Mooi geschilderd, prachtig grasveld ervoor, compleet met vlaggenstok en volleybalnetten; ze ademen op het eerste gezicht een professionele sfeer uit. Maar bij het betreden van een willekeurig schoolgebouw zie je dat de binnenkant vijftig jaar achter loopt bij wat de voorkant doet vermoeden. Rijen houten banken met tafeltjes, een oude lessenaar, kapotte schoolborden, verbleekte muren met scheuren, lekke daken en ramen met gebarsten glas kijken ons aan. De grauwheid van de lokalen geven een bedompte sfeer. Het systeem van lesgeven is er één van vijftig jaar geleden. Geschreven teksten op het bord worden moeiteloos klassikaal opgedreund. Lesmateriaal als schriften, boeken en pennen zijn niet aanwezig. Onderwijs in Indonesië dient niet alleen om kinderen op te leiden, maar is ook een nationaal bindmiddel. Via een strak lesprogramma voor alle scholen probeert de regering invloed te houden op de verre eilanden. De schoolgebouwen lijken allemaal op elkaar en vooral op het platteland zijn het vaak niet meer dan vier stenen muren en een dak.
Op een morgen bezoeken we één van de drie middelbare scholen van het stadje Tentena op Midden-Sulawesi. Op het erf staat de directrice ons enthousiast op te wachten. Het komt niet vaak voor dat blanken haar school bezoeken. We worden uitgenodigd in de directiekamer en komen naast een tafel te zitten vol goudkleurige trofeeën. De hoeveelheid trofeebekers geeft het peil van de school aan. Hoe meer trofeeën hoe hoger de status van de school. Samen met de directrice lopen we naar een lokaal. De leraar, een oude man, staat voor het schoolbord. We geven hem een hand.
‘Hormat,’ roept hij met rauwe stem. Vijftig kinderen staan met een ruk op en roepen in koor: ‘Selamat datang.’
‘Duduk,’ roept hij opnieuw. Gehoorzaam laten ze zich weer op hun banken zakken. Dan pakt hij zijn aanwijsstok en gaat op de kaart aan het bord langs de belangrijkste steden van Java. De kinderen prevelen hem in koor na: ‘Jakarta, Bandung, Semarang, Yogyakarta, Solo, Surabaya.’
De directrice neemt ons mee naar twee nieuwe lokalen, geschonken door de Indonesische regering. Verbluft lopen wij achter haar aan. Als ze onze gezichten ziet, schrikt ze. ‘Vindt u de gebouwen niet mooi?’ ‘Wanneer zijn de lokalen gebouwd?’ vraagt mijn maatje. ‘Een half jaar geleden door aannemers, die door de overheid zijn aangewezen.’ Wij wijzen naar het plafond. Overal zitten natte en donkere plekken. Ze haalt verlicht adem. ‘Oh dat. De moedermuizen hebben kindertjes gekregen.’ ‘Maar die grote plekken? Het dak lijkt behoorlijk lek,’ oppert mijn maatje voorzichtig. ‘Nee, de katten hebben een grotere blaas dan de muizen.’ Ze lacht om haar eigen grap. We laten het er maar bij. We lopen door en merken op dat de ruiten los in de sponningen zitten, deuren klemmen en deurknoppen ontbreken.
De directrice ziet ons kijken en zucht. ‘Wij hebben nog minder dan de helft van het beloofde geld voor de bouw ontvangen. Het grootste deel komt in de zakken van de ambtenaren terecht.’ Ze vertelt het half glimlachend en half spottend. We weten dat corruptie een publiek geheim is. Dat veel beambten berucht zijn om hun corruptie en bureaucratie. Bij ons afscheid krijg ik een durian in mijn handen gedrukt. ‘De vrucht stinkt vreselijk, maar iedere hap is een stukje Indonesië,’ zegt ze. Ze zwaait ons vrolijk uit.
(Verhaal uit Sulawesi)
2,798 total views, 3 views today